Aansluiting terras/dorpel voor een betere toegankelijkheid van woningen met verzonken buitenschrijnwerk. Bitumineuze afdichting

Terug naar platte daken en dichtingswerken

Referentienummer:
1115
Publicatiedatum:
Bouwelementen:
Draagstructuur:

  • 1. Dakvloer
  • 2. Hellingslaag
  • 3. Dampscherm (zie TV 215, hoofdstuk 6)
  • 4. Betegeling
  • 5. Thermische isolatie (waarvan de dikte afgestemd dient te worden op de geldende thermische regelgeving)
  • 6. Tegeldrager
  • 7. Dakafdichting
  • 8. Rooster
  • 9. Metalen dorpel
  • 10. Metalen schrijnwerk (schuifraam)
  • 11. Thermische onderbreking
  • 12. Dakafdichting
  • 13. Versterkte hoek
  • 14. Mechanische bescherming

De detailleringen in deze Technische Voorlichting zijn geldig voor de binnenklimaatklassen I tot en met III. Voor de binnenklimaatklasse IV is er doorgaans een bijkomende studie vereist, teneinde na te gaan of er geen inwendige condensatieproblemen kunnen ontstaan. Dit is voornamelijk het geval wanneer er, zoal hier, gebruikgemaakt wordt van een thermische onderbreking of isolerend metselwerk in de dakopstand.

Dit detail kan worden toegepast wanneer een nuttige opstandhoogte van 150 mm niet haalbaar is omwille van de toegankelijkheid ter hoogte van de dorpels (men eist dan immers een maximaal niveauverschil van 20 mm tussen binnen en buiten).
Men dient zich desgevallend terdege bewust te zijn van de risico's voor waterinfiltraties via deuren, schuiframen of deurvensters. Om deze risico's zoveel als mogelijk te beperken, dient men enerzijds de dimensionering van de waterafvoer van het dak hierop af te stemmen (beperkte waterhoogte toelaten op het dak, zie hoofdstuk 3) en zo nodig bijkomende waterafvoeren en spuwers te voorzien. Anderzijds moeten deze waterafvoeren en overlopen maandelijks gecontroleerd worden op verstoppingen.

Men dient er zich van bewust te zijn dat het thermisch onderbroken en verzonken schrijnwerkprofiel (nr. 10) langdurig vochtig kan blijven, waardoor niet alle soorten profielen hiervoor in aanmerking komen.

De opstanden dienen ingesmeerd te worden met een kleefvernis alvorens de dakafdichtingsstroken aan te brengen.
Bij toepassing van de gietmethode wordt de aandacht gevestigd op het risico dat het giet- of bedekkingsbitumen van de bitumineuze onderlagen kan afglijden. Deze stroken bestaan best uit elastomere polymeerbitumen. De eventuele kleef- en onderlagen moeten een verwekingstemperatuur van 110 °C of meer hebben en worden mechanisch bevestigd met een klemprofiel of in het geval van metalen slabben met een metalen lat.
Ook bij koud verlijmde dakopstanden (bv. brandbare ondergronden) en onderlagen uit geoxideerd bitumen die geplaatst werden door vlamlassen, is een dergelijke mechanische bevestiging vereist.
Bij gebruik van gevlamlaste afdichtingslagen uit polymeerbitumen zijn er geen noemenswaardige afglijproblemen te verwachten. Niettemin wordt er vanaf een opstandhoogte van 500 mm ook in dit geval een mechanische bevestiging van de afdichting aangeraden. Bij hogere dakopstanden zijn er bij gevlamlaste afdichtingslagen geen bijkomende tussenfixaties vereist, tenzij men hechtingsproblemen vreest.

Het membraan onder de dorpel wordt uitgevoerd door de afdichter en is waterdicht verbindbaar met de dakafdichting. Voor de afwerking van de aansluiting van de bitumineuze afdichting met de wanden aangrenzend aan de dorpels verwijzen we naar de uitvoeringsdetails in fiche 52.1 (metselwerk) en fiche 54.1 (beton).
Om de continuïteit van het spouwmembraan aangrenzend aan de dorpels, waar wel opnieuw een minimale opstandhoogte van 150 mm wordt nagestreefd, te kunnen garanderen, verwijzen we naar de fiche nr. 20. Het niveau van het spouwmembraan is hoger dan dit van de terrasbetegeling.

In deze fiche wordt de uitvoering van een eenlaagse bitumineuze afdichting weergegeven. Voor de uitvoeringsprincipes voor meerlaagse bitumineuze afdichtingen aan de opstanden verwijzen we naar § 5.4.1 in het algemene deel van de TV 244.

Bij eenlaagse bitumineuze afdichtingen die afgewerkt zijn met leischilfers, wordt de overlapverbinding idealiter op de fabrieksmatig voorziene neutrale zone (zonder leischilfers) uitgevoerd. Wanneer dit om uitvoeringstechnische redenen niet mogelijk is, dient men in zones waar er een zeker risico op plasvorming bestaat veiligheidshalve een bijkomende strook onderlaag onder de overlapverbinding te voorzien.

1115_VID1_20160901.mp4


Gerelateerde publicaties