Toleranties in de praktijk
Ondanks het bestaan van deze normenreeksen, blijft “toleranties in de bouw” een zeer omvangrijk en moeilijk thema. Daar waar men voor bepaalde aspecten een jungle aan regelgeving of normen – die overigens uiteenlopende dingen kunnen zeggen - voorhanden heeft, dienen andere aspecten subjectief beoordeeld te worden door een gemis aan concrete criteria.
Contractuele documenten brengen ook niet altijd de gewenste duidelijkheid. Mogelijke probleemstellingen op de bouwplaats herleiden zich finaal dan ook vaak tot een beoordeling of er al dan niet (on)zorgvuldig werk werd geleverd op basis van één controle aan het einde van het bouwproces.
Zo’n controle moet uitgevoerd worden met een voldoende dosis gezond verstand. In de uitvoering van een bouwwerk – of het nu de fabricatie, de montage of de meting zelf betreft – heeft men immers één zekerheid: onnauwkeurigheden en onvolmaaktheden zullen optreden.
Men dient er van bij het ontwerp dan ook voor te zorgen dat het eisenpakket realistisch is, dat er rekening gehouden wordt met de dimensionale variabiliteit en dat de beoordelingsmethode aansluit bij de praktische uitvoering.
Daarnaast pleiten wij ervoor dat na de verschillende stadia van het bouwproces (de fabricage, het uitzetten en het stellen) deelcontroles uitgevoerd worden. Het heeft weinig zin om enkel het eindresultaat te beoordelen, zeker omdat het dan meestal te laat is om nog aanpassingen uit te voeren.
Bij beoordelingsmethoden voor het uitzicht van de werken moet men proberen om het subjectieve aandeel tot een minimum te beperken.
Het ‘stapelen’ van toleranties
Op de plaatsen waar bouwelementen samen komen kan het optellen van de individuele toleranties – die op zich beperkt kunnen lijken – snel tot grotere variaties leiden.
Hierbij is het louter mathematisch optellen van verschillende toleranties een weergave van het ‘worst-case-scenario’ (WCS). Wanneer we bijvoorbeeld wensen te bepalen welke voeg we dienen te voorzien tussen twee naast elkaar geplaatste geprefabriceerde betonwanden, zouden we de volgende toleranties kunnen aanwenden:
- fabricagetolerantie op de dimensionele variatie van beide elementen;
- plaatsingstolerantie op de uitlijning van de elementen.
De kans dat voor beide elementen deze toleranties maximaal zijn is gelukkig erg klein. Om de toleranties op een realistische wijze met elkaar te combineren, gaat men beter statistisch te werk bijvoorbeeld door de gecombineerde tolerantie gelijk te stellen aan de vierkantswortel van de som van de kwadraten van de toleranties:

waarbij:
- st = de gecombineerde tolerantie
- si = de onderling onafhankelijke toleranties.
Voorzichtig met conclusies
Zeker in die gevallen waarbij de metingen met de grenzen van de betreffende tolerantie flirten, moet men uiterst voorzichtig zijn om voorbarige conclusies te trekken.
Geen enkele meting is 100% accuraat en is slechts een benadering van de werkelijke waarde. Aan de grenzen van een tolerantiegebied loont het dan ook de moeite om meerdere metingen te verrichten: een stelregel zegt dat men minstens drie metingen moet uitvoeren.
Als het aantal metingen beperkt is, kan zelfs een meetwaarde die de tolerantie overschrijdt toch binnen aanvaardbare grenzen vallen als men rekening houdt met de foutmarge van de meting.
Als er tijdens het bouwproces geen deelcontroles uitgevoerd werden, is het moeilijk om het eindresultaat te beoordelen wetende dat afwijkingen vroeger hadden kunnen opgemerkt en bijgestuurd worden. In zo’n gevallen moet men zorgvuldig de afweging maken tussen het eventuele functionaliteitsverlies, de esthetische ‘afwijking’ en de tijds- en economische winst die men maakte door geen deelcontroles uit te voeren.