Muurvoet - aansluiting op een vloer op de volle grond

De toepassing van basisregel 3 voor het verkrijgen van een EPB-aanvaarde bouwknoop impliceert dat men ervoor moet zorgen dat de weg van de minste warmteweerstand groter is dan of gelijk is aan 1 m (zie afbeelding 38). Deze lengte dient gecontroleerd te worden op plan en gecheckt te worden bij iedere aanpassing van de detaillering op de bouwplaats (dikte van de uitvullaag, dikte van de vloerisolatie, niveau van de buitenverharding ...). Men kan eventueel een iets dikkere uitvullaag en vloerisolatie voorzien, teneinde een zekere marge te behouden.

Voor het aanbrengen van de membranen ter verzekering van de regendichtheid en de luchtdichtheid van de aansluiting verwijzen we naar detail nr. 2.0 (TV 264 p. 46).

Vermits de aanhechting van deze membranen op de ondergrond niet bestand is tegen waterdruk, dient men, behalve in zeer doorlatende gronden, een drainering te voorzien tegen de gevelvoet. Bepaalde vloeibaar aangebrachte afdichtingsproducten zijn wel bestand tegen een tijdelijke waterdruk, waardoor ze geen aanvullende drainering vereisen. Belangrijk is wel dat de voorschriften van de fabrikant omtrent de uitvoeringsomstandigheden en de voorbereiding van de ondergrond nauwgezet opgevolgd worden.

Aangezien het gevelmetselwerk bij deze aanpak over een vrij grote diepte ingegraven wordt, dient men de dwarse stabiliteit ervan te verifiëren indien men zich verwacht aan grote belastingen nabij de gevel. Om deze reden wordt de spouw van het ingegraven gedeelte van de muur volledig opgevuld met behulp van drukvaste, vochtbestendige isolatieplaten. Ter beperking van de kostprijs en ter verhoging van het uitvoeringsgemak kan men voor het ingegraven metselwerk gebruikmaken van vorstbestendige bouwblokken van 140 mm breed die tot tegen de spouwisolatie aangebracht worden en iets uitsteken ten opzichte van het gevelmetselwerk.