Aandachtspunten

Terug naar : tv228

1. Specifieke uitvoeringsproblemen

 <A> Tegels met onvoldoende hechting met de stelmortel

Wanneer de tegels gekloven worden (wat bijna altijd het geval is voor schistrijke steensoorten bijvoorbeeld), kunnen bij traditionele plaatsing hechtingsproblemen met de stelmortel voorkomen. Deze worden enerzijds veroorzaakt door het geringe absorptievermogen van de splijtvlakken, en anderzijds door de aanwezigheid van een vetfilm op deze vlakken. Het is bijgevolg belangrijk om bij de plaatsing van tegels die uit deze steensoorten worden vervaardigd, een voorafgaande reiniging van het legvlak te voorzien met en geschikt ontvettingsproduct, evenals een versterking van de hechting (bijvoorbeeld door het legvlak in te strijken met cementmelk en/of een PVA-hars).

Nuttig document : TV 213, § 5.6

<B> Tegels waarvan het legvlak voorzien werd van een verstevigingsnet

Vaak is de hechting tussen de samenstellende mineralen van de aders en/of tussen de aders en de steenmassa niet optimaal in deze steensoort. Daarom wordt het zichtvlak van de tegels doorgaans versterkt met een harslaag (die ook dient om de poriën van het oppervlak te dichten) en het legvlak met een verstevigingsnet.

Ondanks deze versterkingen blijven tegels die gewonnen werden uit deze steensoorten vrij breekbaar en moeten ze met de nodige voorzichtigheid worden behandeld. Eenmaal geplaatst, blijven ze gevoeliger voor vervormingen ten gevolge van sterke mechanische belastingen of temperatuurschommelingen (bv. in het geval van vloerverwarming).

Hierbij moet tevens vermeld worden dat de aanwezigheid van een verstevigingsnet op het legvlak hechtingsproblemen met de stelmortel kan opleveren. Het kan daarom in bepaalde gevallen aangewezen zijn bijkomende maatregelen te treffen om hieraan te verhelpen (bv. met een hechtingsproduct).

<C> Tegels met gekartelde randen

Deze steensoort is omwille van zijn gelaagde structuur bijzonder moeilijk te zagen zonder kleine karteltjes te creëren ter hoogte van de snede. De uit deze steensoorten gehaalde tegels vertonen bijgevolg meestal licht gekartelde randen (met afgebroken stukjes) die een invloed zullen hebben op het esthetische aspect van de voegen tussen de tegels. De dimensionele toleranties uit de Europese Normen en TV 213 vallen bovendien moeilijk te respecteren, waardoor het raadzaam is om voor een relatief brede voeg te kiezen. Een zogenaamde marmervoeg is in dergelijke gevallen ten stelligste af te raden.

2. Specifieke problemen in verband met de wijziging van de oppervlaktetoestand van natuursteen

2.1 Vlekvorming

<D> Vlekvorming door contact met zure producten

Bij contact met een zuur product ondergaat de kalk die in dit steentype vervat zit een chemische oplossingsreactie die een wijziging van de oppervlaktetoestand met zich kan meebrengen (matte sporen, kleurverandering, …).

Daarom moeten alle onderhouds- of ontvlekkingsproducten met een zuur karakter worden vermeden. Om dezelfde reden wordt het gebruik van dit steentype afgeraden in toepassingen waarbij de steen in contact kan komen met zure producten (bv. werkbladen of vloerbetegelingen in keukens). Dit effect kan vertraagd worden met behulp van een specifieke behandeling.

<E> Vrij gemakkelijk oplosbare bruine vlekken

Zonder elementaire voorzorgsmaatregelen kan dit steentype specifieke vlekken ontwikkelen die veroorzaakt worden door het in de steen aanwezige organische materiaal. De verschillende soorten vlekken, alsook de aanbevelingen voor de plaatsing worden gedetailleerd beschreven in TV 213.

Nuttig document: TV 213, § 3.3.1.6.

<F> Onoplosbare geelbruine vlekken

De mineralen die meestal aan de oorsprong liggen van vlekken door oxidatie, zijn mineralen op basis van ijzer. Ze hebben de eigenschap min of meer snel te oxideren in aanwezigheid van zuurstof. Deze oxidatie leidt tot roestvlekken en komt voor onder de vorm van ofwel een vlek die gelokaliseerd is op de plaats waar de mineralen zich bevinden ofwel als een diffuse sluier. Het betreft hier een moeilijk te vermijden natuurlijk proces dat onder bepaalde omstandigheden kan worden verergerd en versneld (bv. in een zeer vochtig en basisch milieu).

Bij binnenbetegelingen kan een dergelijk milieu gecreëerd worden door de verse mortel die men gebruikt bij een traditionele plaatsing (indien technisch haalbaar, is een plaatsing met cementlijm op een verharde dekvloer aan te raden) of door een te vochtig onderhoud met een alkalisch reinigingsproduct (reiniging gebeurt best met een weinig water en een neutrale zeep).

Nuttig document: Vlekvorming op marmers

<G> Donkere vlekken rond de voegen

Er werden enkele gevallen vastgesteld van donkere vlekvorming rond de voegen van graniettegels die gevoegd werden met cement of een kit. Dit fenomeen, dat voornamelijk voorkomt bij poreuzere gesteenten, zou niet mogen optreden bij deze steensoort met zeer zwakke porositeit. Dit gesteente bevat niettemin een netwerk van microscheurtjes waarlangs bepaalde oliën uit te vette kitten of water geladen met deeltjes uit de voegmortel kunnen migreren. De vlekken zijn meestal een tint donkerder dan de rest van de steen. Voor deze steensoorten die gevoelig zijn voor dit soort vlekvorming, is het aan te raden een aangepast voegmiddel te kiezen (niet-bevettende kit bestemd voor natuursteen) en eventueel vooraf een proef uit te voeren.

<H> Kristallisatie van zouten aan het oppervlak die tot afschilfering kunnen leiden

Bepaalde steensoorten uit de familie van de marmerachtige kalkstenen met stylolithische voegen kunnen na de plaatsing matte plekken vertonen waarop een witachtige poederafzetting te zien is die tijdens het schoonmaken verdwijnt. Meestal gaat het hier om een reactie op de vochtigheid van bepaalde zouten die ijzer, chloriet of andere onzuiverheden bevatten en die in hoge concentraties aanwezig zijn in de stylolithische voegen. De oxidatie van deze elementen en hun reactie met het calciet produceert expansieve producten die spanningen in de steen kunnen veroorzaken die leiden tot afschilfering. Aangezien vochtigheid aan de basis van het fenomeen ligt, is het aan te raden de hoeveelheid water te beperken die gebruikt wordt bij de plaatsing. Hiertoe kiest men best voor een plaatsing met cementlijm op een verharde dekvloer (indien technisch mogelijk) en gebruikt men zo weinig mogelijk water bij het onderhoud.

Nuttig document : Vloerbedekkingen van organoclastische kalksteen (Buildwise-tijdschrift Winter 93, pp32-37)

2.2 Oppervlakteverwering van mechanische oorsprong

<I> Krasgevoelige oppervlakken

Steensoorten met als hoofdbestanddeel calciet en/of dolomiet hebben een geringe oppervlaktehardheid die meestal gemeten wordt aan de hand van de schaal van Mohs. De waarde voor de hardheid kan variëren van een waarde één voor talk, tot een waarde tien voor diamant. Op deze schaal heeft calciet, het hoofdbestanddeel van kalksteen een waarde 3 en dolomiet een waarde tussen 3,5 en 4. Daaruit volgt dat steensoorten die voornamelijk uit een van deze twee mineralen bestaan (of een combinatie van beide) een oppervlak hebben dat vrij gevoelig is voor wrijving van krassende elementen (bv. rollende bureaustoelen, zandkorrels die aan de schoenen blijven kleven). De krassen zijn duidelijker zichtbaar op donkere en glanzende oppervlakken.

Opmerking : hetzelfde effect wordt in mindere mate waargenomen bij andere steensoorten zoals donkere granieten die weinig kwarts bevatten.

Nuttig document: TV 213, § 3.3.1.3

3. Specifieke vervormingsproblemen

<J> Opkrullen van de tegelhoeken

Enkele gevallen van opkrullende hoeken van op de vloer geplaatste tegels werden geobserveerd voor stenen van het schalie- en serpentiniettype. Dit verschijnsel dat zich na de plaatsing voordoet, kan verband houden met de onvoldoende dikte van de elementen of een onstabiliteit veroorzaakt door een vochtverschil op het ogenblik van de plaatsing tussen het vlak in contact met de verse mortel en de bovenzijde. Dit verschijnsel blijft beperkt indien men kiest voor een gelijmde plaatsing op een verharde dekvloer.

<K> Buiging van gevelplaten

Bij sommige marmertypes werd een buiging van de platen waargenomen die toegepast werden als mechanisch bevestigde gevelbekleding. De gevels die hierdoor meestal getroffen worden zijn naar het zuiden of zuidwesten georiënteerd. De buiging, convex of concaaf, kan leiden tot verschillen in vlakheid tot enkele centimeters. De door dit verschijnsel getroffen platen verliezen een groot deel van hun initiële mechanische weerstand, wat een stabiliteitsgevaar kan vormen.

Recente buitenlandse studies hebben aangetoond dat de marmersoorten die het meest door dit probleem worden getroffen, een microstructuur vertonen die eerder granoblastisch dan xenoblastisch is. Een granoblastische structuur is een structuur waarbij de kristallen allemaal ongeveer een gelijke grootte en een polygone vorm hebben. De kristallen hebben rechte vlakken waardoor de ze onderling geen goede hechting hebben. Dit in tegenstelling tot een xenoblastische structuur, waarbij de kristallen een grillige vorm hebben en in elkaar passen zoals puzzelstukken.

Voor marmers die gevoelig zijn voor dit fenomeen is het sterk aan te raden zo klein mogelijke elementen te gebruiken.

4. Specifieke vorstproblemen

<L> Splijting en afschilfering

Zelfs indien laboratoriumproeven op vorstgevoeligheid tevredenstellende resultaten geven, kunnen deze steensoorten in bepaalde gevallen specifieke vorstproblemen vertonen. Deze stenen vertonen meestal een gelaagde structuur met voegen die zich kunnen openen door een drukvermindering na de ontginning. Indien er water tussen de samenstellende lagen kan komen bestaat een risico op vorstschade, in de vorm van splijting of afschilfering. Om dergelijke problemen te voorkomen, is het aan te raden de plaatdikte te beperken tot 10 a 15 mm, om opeenstapeling van lagen te vermijden.

5. Specifieke karakteristieken van de natuursteen

<M> Olifantenpoten

De zilverkleurige reflecties aanwezig in het gesteente zijn te wijten aan een optisch effect. Het wordt gezien als een soort van irisatie, waarbij het licht gebroken en teruggekaatst wordt door de aanwezigheid van zeer kleine, plaatvormige mineralen die volgens een welbepaalde richting georiënteerd zijn in het gesteente. In de volksmond worden deze reflecties in bepaalde natuurstenen ook wel “olifantenpoten” genoemd.

<N> Shiller effect

Deze natuursteen bevat mineralen (bepaalde veldspaten) die een optisch effect veroorzaken waardoor er een regenboog aan kleuren ontstaat bij verschillende lichtinvallen. Dit effect is een soort van irisatie en wordt het schiller-effect of “labradorescence” genoemd. Het is het resultaat van de verstrooiing van het licht door extreem fijne, minder dan 0,1 µm breedte of nog dunnere, lamellen in bepaalde veldspaatmineralen. Enkel een marmerbewerker (die de tegels zelf zaagt) kan de richting van de betrokken mineralen bepalen en zo een homogeen uitzicht na plaatsing te verkrijgen.

<O> Zuurbestendigheid

Voor esthetische redenen wordt een zwart gekleurde natuursteen soms bijgekleurd om een diepzwarte kleur te verkrijgen. Deze kleuring wordt door de producent zelf gedaan en meestal niet vermeld aan de andere belanghebbenden. Wanneer het gekleurde steenoppervlak in contact komt met zure producten, gaat de behandeling hiermee reageren. Er zullen dan lichter gekleurde vlekken te voorschijn komen. Dit is enkel een aantasting van de behandeling en niet van het steenoppervlak aangezien de steen geen zuurgevoelige mineralen bevat. De lichtere kleur van de vlekken weerspiegelen de eigenlijke kleur van de natuursteen.