1. Massieve vloer
De massieve vloer moet ofwel in overeenstemming zijn met een gestandaardiseerde massieve vloer, ofwel met een gelijkaardige massieve vloer. Het gebruik van andere massieve vloeren is toegelaten, op voorwaarde dat dit gevalideerd wordt in de voorschriften van de fabrikant* van de brandwerende voorziening die in de vloer aangebracht wordt.
2. Brandbare leiding
De eigenschappen van de brandbare leiding moeten in overeenstemming zijn met de voorschriften van de fabrikant*. Daarin moet gespecificeerd worden uit welk materiaal de leiding opgebouwd is (pvc, PE, PP …), en wat de minimale en maximale diameter (gewoonlijk 25 tot 250 mm) en wanddikte (gewoonlijk 1 tot 15 mm) ervan is. Indien de leiding een aanzienlijke wanddikte vertoont, zal het noodzakelijk zijn een brandwerende manchet met een groter drukopbouwend vermogen te gebruiken.
Over het algemeen loopt de leiding loodrecht doorheen de wand. Een schuine doorvoering is alleen mogelijk als dit is toegestaan in de voorschriften van de fabrikant*, onder voorbehoud van eventuele aanpassingen aan de brandwerende voorziening (plaats, afmetingen ...).
3. Uitsparing en speling
Het verschil tussen de diameter van de uitsparing en de diameter van de leiding moet gespecificeerd worden in de voorschriften van de fabrikant*. In principe is de speling tussen de uitsparing en de leiding niet groter dan 40 mm. Indien door omstandigheden de leiding van zijn oorspronkelijke plaats zou afwijken, kan de speling variëren tussen 0 en 40 mm. Voor meer informatie dient men de voorschriften van de fabrikant* te raadplegen.
4. Afdichting
De afdichting van de ruimte tussen de leiding en de uitsparing in de vloer wordt gerealiseerd zoals aangegeven in de voorschriften van de fabrikant* (afdichten met mortel, dichtpleisteren, opstoppen met rotswol …).
De te voorziene afdichting is afhankelijk van de speling tussen de leiding en de uitsparing. Tenzij anders bepaald in de voorschriften van de fabrikant* (bv. speling kleiner dan een bepaalde waarde), moet deze ruimte in principe altijd afgedicht worden.
5. Brandwerende opbouwmanchetten
Plaatsing
De brandweerstand van een vloer wordt beoordeeld aan de hand van een brand onder de vloer (‘brand van onder naar boven’). Langs de onderzijde van de vloer dient dan ook steeds een opbouwmanchet geplaatst te worden. In sommige gevallen kan een dergelijke manchet ook langs de bovenzijde of langs beide zijden voorzien worden (zie de voorschriften van de fabrikant*).
De brandwerende manchet wordt rond de leiding aangebracht en moet goed aansluiten op de diameter van de leiding (de exacte speling staat vermeld in de voorschriften van de fabrikant*).
Tenzij anders bepaald in de voorschriften van de fabrikant*, wordt de brandwerende manchet niet afgewerkt met een cement- of pleisterlaag.
Bevestiging
Tijdens een brand moeten opbouwmanchetten op hun plaats blijven (d.w.z. tegen de vloer). De bevestigingsmiddelen die gebruikt worden voor de montage van de manchetten moeten in overeenstemming zijn met de voorschriften van de fabrikant*. Dit impliceert gewoonlijk dat ze bestand moeten zijn tegen hoge temperaturen en dat ze bij brand niet mogen smelten. Daarom worden ze bij voorkeur uitgevoerd in staal (bv. schroeven, doorgaande draadstangen …). Kunststof pluggen kunnen enkel toegelaten worden indien ze opgenomen zijn in de voorschriften van de fabrikant*.
6. Ophangconstructie van de leiding (niet zichtbaar op de afbeelding)
De leiding dient ondersteund en bevestigd te worden volgens de regels van goed vakmanschap.
Opmerking: de plaatsingsvoorschriften voor opbouwmanchetten gelden eveneens voor manchetten op rol.
* Opgesteld op basis van het classificatierapport.