-
2. Vochtscherm
-
3. Afdichting
-
4. Noppenfolie
-
5. Buitenverharding
-
6. Plint
-
7. Plintisolatie met een R-waarde > 2 m²K/W (om te voldoen als tussengevoegd isolerend deel volgens de EPB-regelgeving)
-
8. Startprofiel uit PVC (ETICS)
-
9. Afdichtingsband (ETICS) (ook wel zwelband genoemd)
-
10. Isolatieplaat (ETICS)
-
11. Lijm (ETICS)
-
12. Bepleistering (ETICS)
-
13. Binnenbepleistering
-
14. Isolerend bouwblok
-
15. Vloerafwerking
-
16. Dekvloer
-
17. Eventueel membraan (PE-folie)
-
18. Akoestische isolatie
-
19. Eventuele luchtdichtheidsfolie
-
20. Thermische isolatie van de vloer
-
21. Draagvloer (bv. uit gegoten gewapend beton)
-
22. Drainerend materiaal
-
23. Collector
-
24. Filter
-
25. Samendrukbaar materiaal
- 26. Vorstbestendig metselwerk
Aandachtspunten:
- De aanzet van het ETICS moet zich minstens 30 cm boven het maaiveld bevinden:
. boven de vochtwerende bescherming van de muur (membraan tegen opstijgend vocht of vochtwerende injecties)
. boven de spatzone (opspattend water). Aanvullend kan er ook een zone met steenslag (van minimaal 30 cm breed) rondom het gebouw voorzien worden. Dit is eveneens nuttig om de vegetatie op afstand te houden, om te verhinderen dat een verharding rondom het gebouw druk uit zou kunnen oefenen op de plinten en om tijdelijke waterdruk ter hoogte van de muurvoet te beperken
. vanaf een impactzone die toelaatbaar is voor het systeem.
- In de zone tussen de grond en de aanzet van het ETICS wordt er een plint voorzien.
In functie van het uitzicht en van de blootstelling aan een impact kan deze plint bestaan uit een schokbestendig materiaal (bv. natuursteen of beton), zoals in dit geval, of kan er gekozen worden voor een aangepast bepleisteringssysteem.
Hier werd de plint pas op het einde van de gevelwerken op het metselwerk gekleefd. Dit heeft als voordeel dat de plintisolatie mechanisch beschermd wordt door het metselwerk tijdens de werken.
De positie van de afdichting tegen zijdelingse infiltraties (nr. 3) is afhankelijk van de vochtbestendigheid van de isolatie. Bij een vochtbestendige isolatie (zoals XPS of specifieke EPS) wordt de afdichting langs de binnenzijde geplaatst tussen de isolatie en het isolerende bouwblok. Indien de isolatie niet bestand is tegen vocht, wordt de afdichting langs de buitenzijde van de plintisolatie aangebracht, zoals in dit detail weergegeven wordt. De afdichting kan dan voldoende hoog opgetrokken worden om te voorkomen dat de plintisolatie bevochtigd wordt tijdens de werken.
Wanneer het risico op het loskomen en het vallen van de plint beperkt is, kan men overwegen om deze te verlijmen rechtstreeks op de achterliggende vochtbestendige isolatie (bv. XPS of specifieke EPS) met een aangepaste lijm, in plaats van zoals hier op het metselwerk. Op deze plintisolatie kan eventueel een gewapend grondpleister aangebracht worden (zie detailfiche 1.4.). Er bestaan ook specifiek beproefde geprefabriceerde plintsystemen.
Als alternatief kan men de vochtbestendige plintisolatie afwerken met een aangepast bepleisteringssysteem (vochtbestendig systeem dat beter bestand is tegen schokken: men dient hiervoor de nodige garanties op te vragen bij de fabrikant) (zie detailfiches 1.2. en 1.3.).
De afdichting (nr. 3) bevindt zich dan langs de binnenzijde, tussen de plintisolatie en het isolerende bouwblok.
- De plintzone mag niet hoger komen dan 40 cm om als tussengevoegd isolerend deel beschouwd te kunnen worden (conform de EPB-regels). Wanneer de plintisolatie (nr. 7) hoger komt dan het isolerende bouwblok (nr. 14), moet de R-waarde van de plintisolatie groter dan of gelijk zijn aan 2 m²K/W om te voldoen aan de EPB-regelgeving voor tussengevoegde isolerende delen.
- Het afdichtingsmembraan (met gelaste of verkleefde naden, nr. 3) is noodzakelijk om zijdelingse infiltraties te vermijden. Dit afdichtingsmembraan moet volvlakkig verkleefd of gelast worden als de plintisolatie nadien tegen het membraan verlijmd dient te worden.
Vermits de aanhechting van dit afdichtingsmembraan op de ondergrond doorgaans niet altijd gewaarborgd kan worden, dient men, behalve in zeer doorlatende gronden, een drainering te voorzien tegen de gevelvoet. Dit is alleen mogelijk als het grondwaterniveau zich onder deze drainering bevindt. Bepaalde vloeibare afdichtingsproducten zijn wel bestand tegen een tijdelijke waterdruk waardoor ze geen bijkomende drainering vereisen. Belangrijk is wel dat de voorschriften van de fabrikant omtrent de uitvoeringsomstandigheden en de voorbereiding van de ondergrond nauwgezet opgevolgd worden.
- De aansluiting tussen het ETICS en de isolerende plint wordt uitgevoerd met behulp van een startprofiel en een afdichtingsband (ook wel zwelband genoemd). Men maakt steeds meer gebruik van kunststofprofielen om zogenaamde lijnvormige koudebruggen te vermijden. Het profiel moet voorzien zijn van een efficiënte druiplijst. Wanneer dit profiel de isolatieplaat tijdelijk moet ondersteunen, dient het mechanisch bevestigd te worden aan de ondergrond. Er kan hiervoor ook een afzonderlijk hoekprofiel voorzien worden.
Het startprofiel kan vervolgens tussen de plintisolatie en de eerste isolatielaag van het ETICS geplaatst worden. De afdichtingsband wordt tussen het profiel en de plint aangebracht.
De druiplijst van het startprofiel van het ETICS moet ongeveer 2 cm uitspringen ten opzichte van de plint om aflopend regenwater van de gevel weg te leiden.
Voor meer informatie over de praktische richtlijnen voor de plaatsing van deze profielen, de isolatieplaten, de wapeningsweefsels en de bepleistering verwijzen we naar hoofdstuk 6 van de TV 257.
- Wanneer men een geringer niveauverschil tussen de buitenverharding en de binnenvloer wenst te bekomen zodat de deuropeningen beter toegankelijk zijn, kan men een beroep doen op detailfiche 1.6.