1. Massieve muur
De massieve muur moet ofwel in overeenstemming zijn met een gestandaardiseerde massieve muur, ofwel met een gelijkaardige massieve muur. Het gebruik van andere massieve muren is toegelaten, op voorwaarde dat dit gevalideerd wordt in de voorschriften van de fabrikant* van de brandwerende voorziening die in de muur aangebracht wordt.
2. Brandbare leiding
De eigenschappen van de brandbare leiding moeten in overeenstemming zijn met de voorschriften van de fabrikant*. Daarin moet gespecificeerd worden uit welk materiaal de leiding opgebouwd is (pvc, PE, PP …), en wat de minimale en maximale diameter (gewoonlijk 50 mm) en wanddikte (gewoonlijk 1,8 tot 5,6 mm) ervan is.
Over het algemeen loopt de leiding loodrecht doorheen de wand. Een schuine doorvoering is alleen mogelijk als dit is toegestaan in de voorschriften van de fabrikant*, onder voorbehoud van eventuele aanpassingen aan de brandwerende voorziening (ligging, afmetingen ...).
3. Uitsparing en speling
De afmetingen van de uitsparing en de spelling tussen de uitsparing en de brandbare leiding moeten vermeld worden in de voorschriften van de fabrikant*:
- de afmetingen van de uitsparing in de massieve muur moeten kleiner dan of gelijk aan de afmetingen van de in de muur geteste uitsparing zijn (bv. 600 x 600 mm of 400 x 400 mm)
- de afstand tussen de brandbare leiding en de randen van de uitsparing moet groter dan of gelijk aan de geteste afstand zijn.
Voor meer informatie dient men de voorschriften van de fabrikant* te raadplegen.
4. Brandwerend tweecomponentenschuim
De afdichting van de ruimte tussen de leiding en de uitsparing in de muur wordt gerealiseerd met een brandwerend tweecomponentenschuim (getest volgens de norm NBN EN 1366-3).
Alle spleten die gevormd worden door het (de) doorgevoerde element(en) moeten dichtgestopt worden tot de minimale dikte die opgegeven is in de voorschriften van de fabrikant*.
Indien de muur echter smaller is dan deze minimale dikte, dient het overtollige schuim ondersteund te worden. In dat geval wordt de dikte van de muur opgevoerd door middel van gips- of calciumsilicaatplaten om het schuim te ondersteunen in overeenstemming met de voorschriften van de fabrikant*.
5. Ophangconstructie van de leiding
De leiding dient ondersteund en bevestigd te worden volgens de regels van goed vakmanschap. De ophangingen moeten zo dicht mogelijk bij de muur liggen (in principe op een maximale afstand van 500 mm – zie de voorschriften van de fabrikant*).
* Opgesteld op basis van het classificatierapport.