- 1. Dakvloer
- 2. Afschotlaag of thermische isolatie
- 3. Universele directdoorvoer (specifiek voor aansluitingen met een vloeibare afdichting)
- 4. Bevestigingsring die deel uitmaakt van het afvoersysteem
- 5. Standleiding regenwaterafvoer
- 6. Gewapende vloeibare afdichting
- 7. Dakafdichting (bitumineus of synthetisch)
- 8. Dakopstandafwerking (zie TV 244, uitvoeringsfiches 52.4 en 54.4)
- 9. Kitvoeg of PUR-schuim
Voor de verenigbaarheid en aansluitingswijze van de vloeibare afdichting met de bitumineuze of synthetische baanvormige dakafdichting dient men de nodige inlichtingen in te winnen bij de fabrikant van de vloeibare afdichting (zie ook TV 244, hoofdstuk 9). Deze aansluitingen moeten de nodige aandacht krijgen tijdens het jaarlijkse onderhoud van het dak (zie TV 215).
Om geurproblemen te vermijden, moet er onderaan de standleiding een stankafsluiter voorzien worden.
De vloeibare afdichting wordt op de dakafdichting aangesloten en niet omgekeerd. Hoewel er door deze manier van werken onvermijdelijk een tegennaad gevormd wordt, geniet ze toch de voorkeur omdat de betrouwbaardheid van de naadverbinding tussen beide materialen in dit geval veel groter is.
De overlap van deze naadverbinding dient minstens 10 cm breed te zijn.
De plakplaat van de waterafvoer dient steeds ontvet en opgeruwd te worden. Afhankelijk van de richtlijnen van de fabrikant kunnen er bijkomende voorbereidende werkzaamheden noodzakelijk zijn om een goede hechting te verkrijgen.
Vervolgens wordt de plakplaat ingesloten tussen de traditionele en de vloeibare dakafdichting.
Het is opportuun om de baanvormige afdichting te beëindigen op het dakvlak. Het omhoogplooien ervan zou de duurzame en veilige uitvoering van de detaillering immers in het gedrang kunnen brengen.
De dakbanen worden beëindigd vóór de dakdoorbreking, waarna de aldus gecreëerde opening opgevuld moet worden (bv. met een kitvoeg of een PUR-schuim) teneinde de vloeistofdichtheid van de aansluiting te waarborgen en te vermijden dat de vloeibare afdichting zou kunnen wegvloeien. We willen erop wijzen dat bepaalde kitten de uitharding van de vloeibare afdichting kunnen verstoren. Voor meer informatie hieromtrent dient men de betreffende fabrikanten te contacteren.
De vloeibare afdichting dient over een zodanige afstand op het dakvlak doorgetrokken te worden dat er tussen het vloeibare en het horizontale deel van de dakafdichting een overlapverbinding van minstens 10 cm gewaarborgd is. Hierbij dient tevens de nodige aandacht uit te gaan naar de verenigbaarheid van de materialen. Op elke ondergrond dient er in principe een aanhechtingsstrook van minimum 10 cm aanwezig te zijn.