Bewegingsvoeg in de kielgoot. Bitumineuze afdichting

Terug naar : bouwdetails

Referentienummer:
1060
Publicatiedatum:
Bouwelementen:
Draagstructuur:

  • 1. Dakvloer
  • 2. Opstand (isolerend of geïsoleerd)
  • 3. Soepele voegisolatie
  • 4. Dampscherm (zie TV 215, hoofdstuk 6)
  • 5. Thermische isolatie (waarvan de dikte afgestemd dient te worden op de geldende thermische regelgeving)
  • 6. Hoeklat of versterkte hoek
  • 7. Dakwaterafvoer met bolrooster
  • 8. Dakafdichting
  • 9. Glijlaag
  • 10. Elastische voegafdichting die verbindbaar is met de dakafdichting
  • 11. Glijlaag
  • 12. Afdichting die dienst doet als mechanische bescherming (zie TV 244, § 7.3)

De detailleringen in deze Technische Voorlichting zijn geldig voor de binnenklimaatklassen I tot en met III. Voor de binnenklimaatklasse IV is er doorgaans een bijkomende studie vereist, teneinde na te gaan of er geen inwendige condensatieproblemen kunnen ontstaan. Dit is voornamelijk het geval wanneer er, zoal hier, gebruikgemaakt wordt van een thermische onderbreking of isolerend metselwerk in de dakopstand.

De voegafdichting kan gebeuren met behulp van een elastisch, ongewapend membraan dat verenigbaar is met de bitumineuze afdichting (bv. elastomeer met aan de onderzijde een bitumen) of - wanneer de bewegingen beperkt zijn - met een membraan uit gemodificeerd bitumen. In het eerste geval dient men een glijlaag met een breedte van minimum 10 cm te voorzien. In het tweede geval moet de breedte van de glijlaag minstens 20 cm bedragen en dient men tijdens elk onderhoud van het dak te controleren of de onvermijdelijke plooivorming geen aanleiding geeft tot schade.

De afdichtingsstrook (nr. 8) mag niet tot op de normale dikte van het isolatiemateriaal (naast de uitsparing voor het tapgat) aangebracht worden. Indien men dit wel zou doen, zou er ten gevolge van de overlapverbinding een meerdikte kunnen ontstaan.

Indien de afdichting uit bitumen bestaat, moeten de afdichtingsstroken vóór hun aanbrenging tegen de opstand ingestreken worden met een kleefvernis.

In deze fiche wordt de uitvoering van een eenlaagse bitumineuze afdichting weergegeven. Voor de uitvoeringsprincipes voor meerlaagse bitumineuze afdichtingen aan de opstanden verwijzen we naar § 5.4.1 in het algemene deel van de TV 244. Bij eenlaagse bitumineuze afdichtingen die afgewerkt zijn met leischilfers, wordt de overlapverbinding idealiter op de fabrieksmatig voorziene neutrale zone (zonder leischilfers) uitgevoerd. Wanneer dit om uitvoeringstechnische redenen niet mogelijk is, dient men in zones waar er een zeker risico op plasvorming bestaat veiligheidshalve een bijkomende strook onderlaag onder de overlapverbinding te voorzien.



Gerelateerde publicaties