-
1. Dakvloer
-
2. Dampscherm (zie TV 215, hoofdstuk 6)
-
3. Thermische isolatie (waarvan de dikte afgestemd dient te worden op de geldende thermische regelgeving)
-
4. Dakafdichting
-
5. Plakplaat met opstand
-
6. Rookkanaal
-
7. Kraag
-
8. Warmtebestendige kit
-
9. Warmtebestendige soepele voeg
-
10. Binnenbepleistering
-
11. Luchtdichtheidsring, hoort bij de schouwdoorvoer
-
12. Mastiek
-
13. Mantelbuis
-
14. Onbrandbare thermische isolatie
-
15. Koker met voetplaat
-
16. Kleefband (dampdichte aansluiting van het dampscherm)
- 17. Manchette (dampdichte aansluiting van het dampscherm)
Vermits de kitvoeg tussen de schouw en de draagvloer of de binnenbepleistering voornamelijk onderhevig is aan afschuifspanningen, dient men bij voorkeur gebruik te maken van een bijkomende luchtdichtheidsring die geleverd wordt door de schouwfabrikant.
De schouwomtrek dient bovenaan afgewerkt te worden met een klemring en kit (zie ook uitvoeringsdetail 108-1 van de TV 244).
De gebeurlijke ruimte op de plakplaat tussen de dakafdichting en de doorbreking wordt bij voorkeur opgevuld met kit om waterstagnaties te vermijden.
Behalve bij afvoerkanalen uit de temperatuurklasse T80 (waarbij de maximale nominale werkingstemperatuur van de verbrandingsproducten die door de buis mogen stromen lager blijft dan 80 °C) mogen er zich normaalgesproken geen brandbare materialen bevinden op een minimale afstand van 50 à 150 mm van de buitenwand van het afvoerkanaal. Bij een hogere temperatuurklasse (> T80) zal men in deze zone bijgevolg een onbrandbaar isolatiemateriaal moeten voorzien (brandreactieklasse A2,s1,d0 volgens de norm NBN EN 13501-1).
In deze fiche wordt de uitvoering van een eenlaagse bitumineuze afdichting weergegeven. De uitvoeringsprincipes voor meerlaagse bitumineuze afdichtingen aan de dakdoorbrekingen worden in onderstaande afbeelding verduidelijkt.