Plat dak - helling tussen 5 en 10% (bitumineuze afdichting): goot aan dakrand

Terug naar : bouwdetails

  • 1. Dragend metselwerk
  • 2. Gevelmetselwerk
  • 3. Spouwisolatie door gedeeltelijke vulling (waarvan de dikte afgestemd dient te worden op de geldende thermische regelgeving)
  • 4. Houten dakstructuur
  • 5. bebording
  • 6. Dampscherm (zie TV 215, hoofdstuk 6)
  • 7. Houten regel
  • 8. Thermische isolatie (waarvan de dikte afgestemd dient te worden op de geldende thermische regelgeving)
  • 9. Dakafdichting
  • 10. Wachtmembraan (luchtdichtheid)
  • 11. Dakrandprofiel
  • 12. Bitumenpasta
  • 13. Dakrand in helling

Om de winddichtheid van het dak te garanderen, moet de randzone bestand zijn tegen hogere windkrachten.

Men kan kiezen voor een strook bitumenafdichting (min. dikte 3 mm) of de onderlaag van een meerlaagse afdichting onder het dakprofiel te voorzien waarop de dakafdichting vervolgens gelast kan worden of men kan kiezen om eerst de afdichting te plaatsen (die aanvullend mechanisch wordt bevestigd door het dakrandprofiel) en daarna een afdichtingsstrook aan te brengen.

Bij een meerlaagse bitumineuze afdichting kan het dakrandprofiel eveneens tussen de onder- en toplaag aangebracht worden.

De opening tussen de bovenzijde van het profiel en de bitumineuze afdichting wordt met een bitumenpasta opgevuld. Het is in de praktijk immers niet mogelijk om het membraan tot tegen het einde van het profiel te lassen (vervuiling van de bovenrand). De afdichting in de goot wordt volledig verlijmd of gevlamlast.

We verwijzen voor meer info omtrent de plaatsing van de dakrandprofielen naar TV 244, § 6.4.1.2.

Een wachtfolie is noodzakelijk om de continuïteit van de luchtdichtheid van de gebouwschil te verzekeren. De folie dient verbindbaar te zijn met het dampscherm enerzijds en het materiaal dat de luchtdichtheid van de wand verzekert (bv. pleisterwerk) anderzijds.

In deze fiche wordt de uitvoering van een eenlaagse bitumineuze afdichting weergegeven. Voor de uitvoeringsprincipes voor meerlaagse bitumineuze afdichtingen aan de opstanden verwijzen we naar § 5.4.1 in het algemene deel van deze TV.

Bij eenlaagse bitumineuze afdichtingen die afgewerkt zijn met leischilfers, wordt de overlapverbinding idealiter op de fabrieksmatig voorziene neutrale zone (zonder leischilfers) uitgevoerd. Wanneer dit om uitvoeringstechnische redenen niet mogelijk is, dient men in zones waar er een zeker risico op plasvorming bestaat veiligheidshalve een bijkomende strook onderlaag onder de overlapverbinding te voorzien.



Gerelateerde publicaties