-
1. - Afb. 1 en 2 - Buitenbepleistering op dragend isolerend metselwerk - Aansluiting op de dakopstand van een plat dak.
LEGENDE
1. Dragend isolerend metselwerk
-
2. Buitenbepleistering
-
3. Binnenbepleistering
-
4. Afdichting van het platte dak
-
5. Isolatie van het platte dak
-
6. Dampscherm
-
7. Afschotlaag
-
8. Dakrandprofiel
-
9. Tussengevoegde isolatie van de dakvloerneus
-
10. Wapening van de buitenbepleistering
-
11. In een betonnen kolom ingebedde verankering
-
12. Muurafdekking (bv. blauwe hardsteen)
- 13. Gevelkit en voegbodem
Aandachtspunten
De algemene aspecten van de typologie van dragend isolerend metselwerk met een buitenbepleistering zijn opgenomen in de inleiding van de TV 290.
De typologie is specifiek en vereist bijgevolg bijzondere aansluitingsdetails:
- ter hoogte van de buitenbepleistering, gelet op het feit dat er bij deze typologie slechts een eentrapsdichting tegen de weersomstandigheden aanwezig is. Het is dus van groot belang dat de aansluitingsdetails van de buitenbepleistering op de andere gevelelementen robuust ontworpen en uitgevoerd worden
- voor het metselwerk en de aangrenzende bouwwerken teneinde de continuïteit van de isolatielaag te waarborgen.
De pleisterwerken beginnen gewoonlijk na de uitvoering van de dakwerken. In deze context dient men te waken over de goede aansluiting tussen de isolatielagen.
Onderzoek heeft aangetoond dat PU-platen (PU/PIR) onder invloed van vocht kunnen uitzetten en de dakopstanden kunnen wegduwen (zie Buildwise-artikel 2022/02.04). Aangezien een accidentele bevochtiging van de dakopbouw niet altijd uitgesloten kan worden en de fabrikanten van de PU-isolatie de stabiliteit van hun platen niet altijd kunnen garanderen, wordt er bij het gebruik van PU-platen (PU/PIR) voor de dakisolatie aanbevolen om de dakopstanden te verankeren in de dakvloer.
Een dergelijke verankering is niet noodzakelijk indien er op het platte dak andere types isolatiematerialen gebruikt worden.
De cellenbetonblokken van de eerste rij worden op de dakvloer aangebracht met behulp van een geschikte mortel waaraan een toeslagstof (hechtingsverbeteraar) toegevoegd wordt. Vervolgens worden ze in de dakvloer verankerd door de wachtstaven van de betonnen draagvloer in de in de cellenbetonblokken aanwezige of te creëren uitsparingen te schuiven. Deze uitsparingen worden vervolgens opgevuld met beton.
Om het bovenste deel van de verticale wand af te dichten, kan men de dakafdichting naar buiten laten doorlopen en doortrekken over het laatste blok van de wand. Vervolgens kan deze afdichting aangesloten worden op een dakrandprofiel (zie afbeelding 1) of afgedekt worden met een muurafdekking (zie afbeelding 2). Om vervuiling door waterstagnaties te vermijden, moet de muurafdekking een minimale helling van 2 % (en liefst 5 %) vertonen.
Het is mogelijk om een muurafdekking uit natuursteen of beton (met een druiplijst aan de onderzijde) te gebruiken, maar deze biedt geen verticale bescherming tegen regenwater ter hoogte van de aansluiting met de bepleistering.
Om het water van het gevelvlak weg te leiden en de bepleistering tot helemaal bovenaan de dakopstand te kunnen aanbrengen, moet de druiplijst minstens 3 cm uitspringen ten opzichte van het afgewerkte gevelvlak en de bepleistering bovendien over een hoogte van minstens 5 cm beschermen. Bij een sterke blootstelling aan slagregen is het aangeraden om deze hoogte op te trekken (zie hiervoor de technische informatie van de fabrikant).
De pleisterwerken kunnen van start gaan na de plaatsing van de muurafdekking of het dakrandprofiel.
Ter hoogte van het uiteinde van de dakvloer (dakvloerneus) wordt er een wapeningsweefsel in de bepleistering aangebracht om het risico op scheurvorming te beperken.
De buitenbepleistering kan aangesloten worden tot tegen de muurafdekking of het dakrandprofiel. In het geval van een muurafdekking uit beton of natuursteen dient men van zodra de bepleistering aangebracht is een inkeping te maken ter hoogte van de aansluiting tussen de bepleistering en de muurafdekking. Zodoende kan men het risico op een ongewenste scheurvorming vermijden. Het is aanbevolen om een gevelkit (soepele voeg) aan te brengen ter hoogte van de aansluiting. Deze taak behoort normaalgesproken niet tot het takenpakket van de stukadoor, maar kan wel het voorwerp uitmaken van een aparte post in de contractuele documenten.
Het aanbrengen van een dichtingskit (soepele voeg) in de vorm van een driehoek zonder voegbodem wijkt af van de aanbevelingen uit de STS 56-1 en is dus af te raden.
De staat en de functionaliteit van de soepele dichtingsvoegen moeten hoe dan ook jaarlijks nagekeken worden.